Voor de landbouw was het Aamsveen niet geschikt, maar alles wat bruikbaar was, werd er natuurlijk vandaan gehaald. Turf was het belangrijkste, maar ook sommige planten waren bruikbaar. Zo gebruikte men vroeger in de bedstedes strooien matrassen. Daarin zaten natuurlijk al gauw vlooien. Om die te bestrijden werd gagel uit het veen gehaald. De geur van gagel joeg de vlooien op de vlucht. Maar of daarmee de matrassen vlo-vrij werden…?
De bekende zes dennen, in de oorlog nog een herkenningspunt voor de geallieerden, hebben de oorlog uiteindelijk niet overleefd. Ze zijn ten prooi gevallen aan de hakbijl en geëindigd in de kachel. De vijf eiken die nu op dezelfde plaats staan, zijn daar spontaan opgekomen. Koning zou het mooi vinden als de zes dennen zouden terugkeren. Volgens hem stonden er in de ijstijd al dennen in het Aamsveen; ze horen bij het landschap.
Het stoort Koning dat overal waar andere bomen verdwijnen, eiken daarvoor terugkomen. Door deze ontwikkeling wordt de opmars van de eikenprocessierups in de hand gewerkt, is zijn overtuiging. Berken zijn er zijns inziens te veel. Een berk vraagt heel veel water. Als je het gebied nat wilt houden, en dat is het beleid, dan scheelt het al een heleboel als je een flink aantal berken kapt. Bij andere maatregelen, zoals het ondieper maken van de Glanerbeek, zet hij zo zijn vraagtekens. Dat heeft hij ook kenbaar gemaakt. Immers: ‘Ie hoeft niet altied met te proaten.’