Aan de turfwinning in het Aamsveen heeft Koning veel herinneringen. Elk jaar
kochten de boeren dertig meter veen, aanvankelijk van textielindustrieel Jannink en later van de staatsdomeinen. Deze dertig meter mogen negen spit (turflengte) diep worden afgegraven. Daarmee zat je op ongeveer een meter. Bij elkaar leverde dit zo’n dertigduizend turven op.
De rijkere boeren zetten hun knechten in voor dit werk. Als er in de winter minder te doen was op de boerderij, was dit een goede manier om de arbeiders aan het werk te houden. De turf was grotendeels voor eigen gebruik.
Het was in het gebied rond het Aamsveen dan ook de hoofdbrandstof. Steenkool werd er nauwelijks gestookt. ‘We hadden elk jaar misschien een paar mud steenkool, maar dat stelde niet veel voor’, weet Koning zich te herinneren.
De boeren die hun eigen turf staken, legden één of meer kluunplaatsen of kluunbedden aan. Het Aamsveen is het gebied bij uitstek van de kluunplaatsen. Ze hadden namen als Stroinksdel of Wagelaarsdel. Er zijn er ooit twaalf geweest, variërend in grootte. De kluunplaatsen waren met veldkeien bestraat. Hier werd natte veenbagger op gegooid. De bagger werd vermengd met pijpenstro (‘dat groeide er genoeg’). Daarna begon het indikken en het aanstampen. Dat gebeurde met paarden, en nog vroeger met ossen. Als laatste liepen er mensen overheen, met plankjes onder de klompen, om de boel plat te trappen. Als het geheel voldoende droog was werden er ‘baggerblokjes’ van gestoken. Dat was ‘best spul’. Na het steken van de blokjes werden ze naast het kluunbed opgestapeld om verder te drogen. Dat duurde bij goed weer nog ongeveer drie maanden.
In het midden van het kluunbed stond een paal. Daar werd het paard aan vast gemaakt. De paarden werden niet eenzijdig belast, zoals bij het scheepsjagen. Aan de paal in het midden zat een ketting en die was bevestigd aan een kluppel. Het paard kon op die manier normaal worden ingespannen. Om het paard rond te laten lopen, werd er een lange stok aan het bit gedaan. Daarmee werd het paard vooruit gedreven. Volgens een mythe hadden de paarden ook planken onder de hoeven. Koning maakt korte metten met dit verhaal: ‘Grote onzin: dat kan helemaal niet.’
Vandaag de dag zijn er nog maar weinig kluunplaatsen over en je herkent ze ook niet zo gemakkelijk: veel stenen zijn in de loop van de tijd weggehaald voor andere doeleinden. De paarden werden ook wel ingezet in het veen, maar daar waren ze lang niet allemaal geschikt voor. Een eigenschap van hoogveen is dat het beweegt. Zenuwachtige paarden werden daar angstig van. Daardoor maakten ze verkeerde bewegingen, waardoor ze juist vast kwamen te zitten.
Na de turfwinning werd het Nederlandse deel van het Aamsveen niet ontgonnen. Volgens Koning heeft men dat wel geprobeerd, maar het lukte destijds niet om de afwatering goed voor elkaar te krijgen: het gebied bleef te nat. De afgegraven gronden bleven dus gewoon liggen als woeste grond. Aan de Duitse kant zijn er wel gedeeltes ontgonnen. Dit gebeurde door diepploegen. Alles, inclusief complete berken, werd onder de grond gewerkt.
Hiervoor werden lieren ingezet, die door stoommachines werden aangedreven. Het gebulder van die machines was tot in Nederland te horen.